Afgelopen weekend, op 11 en 12 december, was het veertig jaar geleden dat een van de grootste massamoorden in de Latijns-Amerikaanse moderne geschiedenis plaatsvond. In 1981, tijdens de burgeroorlog in El Salvador, voltrok zich een drama in en rondom El Mozote, een bergplaatsje in het noordoosten vlakbij de grens met Honduras. Gedurende twee dagen werden naar schatting 811 mannen, vrouwen en kinderen vermoord door het beruchte Atlacatl bataljon van het Salvadoraanse regeringsleger – een door de Amerikanen getrainde en bewapende legereenheid met counter-insurgency (letterlijk: tegen opstand) als specialiteit.
De gebeurtenissen spelen zich af volgens een welbekend script. Een gefrustreerd bataljon, bezig met het verwerken van een recente nederlaag tegen de guerrillatroepen, besluit bij aankomst in El Mozote en aangelegen dorpjes de volledige bevolking als vijand te beschouwen. Er wordt gedronken en opgeschept, vrouwen en meisjes worden verkracht, mannen worden gemarteld en de keel doorgesneden, kinderen worden in een pastorie verzameld, doodgeschoten en verbrand. Deze militaire tactiek van scorched-earth (verschroeide aarde) is op veel andere plekken gebruikt, zie bijvoorbeeld de oorlogen in Vietnam, voormalig Joegoslavië, en Sudan – met onschuldige burgers als slachtoffer het gevolg.
De massamoord in El Mozote is gedurende de burgeroorlog in El Salvador zorgvuldig verborgen gehouden om vervolgens systematisch te worden ontkend door overheid en leger. Ook de Verenigde Staten, de grootste donateur aan het gewelddadige regime destijds, weigert tot nu toe de gruweldaden, en vooral de eigen rol hierin, te erkennen. Dat de gebeurtenissen tegenwoordig wel bij een breder publiek bekend zijn hebben we te danken aan de dappere stemmen van overlevenden als Rufina Amaya en Pedro Chicas Romero, en die van journalisten als Raymond Bonner en Mark Danner. Deze laatste publiceerde in 1993 (12 jaar na de massamoord!) een gedetailleerd artikel dat een volledig nummer van The New Yorker behelsde. Dankzij dergelijke publicaties en de rechtszaken die zijn aangespannen door overlevenden en familieleden van slachtoffers zijn deze gruweldaden langzaam maar zeker aan het licht gekomen. Het leidde ertoe dat in januari 2012, tijdens de jubileum van het vredesakkoord, toenmalig president Funes als eerste Salvadoraanse regeringsleider het dorpje El Mozote bezocht en tijdens een emotionele bijeenkomst overheidsexcuses aanbood.
En hoe gaat het nu met de herinnering aan de massamoord in El Mozote, veertig jaar later? In een gesprek dat ik voerde voor mijn onderzoek in El Mozote vertelde een man mij: “We zijn gevangen door onze pijn terwijl zij degenen zijn die in de gevangenis horen.” Het gevoel dat deze man verwoord is op wereldwijd niveau ook geen onbekend fenomeen in het verwerkingsproces van een gewelddadig verleden. Vaak is het de rol van het leger die het maken van schoon schip voornamelijk bemoeilijkt. De soldaten handelden, zo gaat het argument, immers volgens van bovenaf gegeven orders. Dat in de commandostructuur soms beslissingen worden gemaakt die op zijn zachts gezegd het boekje te buiten gaan, is hard te verkroppen voor de soldaat die deze orders heeft moeten uitvoeren. Zie bijvoorbeeld in Nederland de problematiek rondom het erkennen van de gewelddadige onderdrukking van de opstand in toenmalig Nederlands-Indië, ook wel eufemistisch de ‘politionele acties’ genoemd, uitgevoerd door het Nederlands leger.
President Bukele, de zelfbenoemde ‘dictator van El Salvador’, begon zijn termijn in 2019 veelbelovend door eindelijk de naam van de destijds leidinggevende kolonel Moterrosa te verwijderen van de legerbasis in de buurt van El Mozote. Maar de amnestie wet van 1993 lijkt na veel getouwtrek in 2020 te zijn vervangen door nieuwe regelgeving die alsnog de daders van de massamoord een straffeloos bestaan zal garanderen. Ondertussen heeft Bukele in mei dit jaar de procureur generaal en alle vijf de rechters van het Hooggerechtshof ontslagen, en onlangs een wet goedgekeurd die het ontslag mogelijk moet maken van alle rechters in het land die ouder zijn dan 60 jaar. En laat het nu net een 61-jarige rechter zijn, Jorge Guzmán Urquilla, die de aanklachten behandeld tegen een aantal voormalige hoge officieren ten tijde van de massamoord. Bij dit onderzoek worden moeilijke vragen gesteld en een onwelkom licht geschenen op El Salvador’s verleden, en vooral op de rol van het leger. Maar Bukele heeft weinig baat bij het destabiliseren van de relatie met het machtige leger en bij het verspelen van zijn steun op de rechterflank. Daarnaast is het leger een cruciale partner in het bestrijden van de gewelddadige bendes die het land terroriseren.
En zo is Bukele wellicht een frisse wind die tegen dezelfde problemen als zijn voorgangers aanloopt. Terwijl het toeristenkioskje in El Mozote koopwaar slijt met de tekst El Mozote, Nunca Más (El Mozote, nooit weer), lijken structurele veranderingen die dergelijke massamoorden kunnen voorkomen niet aan de orde. De daders gaan vrijuit, het narratief nauwelijks veranderd, en de overlevenden en familieleden van de slachtoffers blijven achter met het trauma en verdriet – vaak ook in slechte economische omstandigheden. En kijkend naar vergelijkbare gebeurtenissen wereldwijd, bijvoorbeeld de genocide in Srebrenica of de massamoord in My Lai, is dit helaas eerder de regel dan de uitzondering.
Marieke Zoodsma